Vertaal
Vertalingen faire marcher FR>NL
faire marcher (ww.) aandoen (ww.) ; aanmaken (ww.) ; aanzetten (ww.) ; beetnemen (ww.) ; handelen (ww.) ; in het ootje nemen (ww.) ; inschakelen (ww.) ; leven (ww.) ; manipuleren (ww.) ; opereren (ww.) ; optreden (ww.) ; procederen (ww.) ; starten (ww.) ; te werk gaan (ww.) ; voortbewegen (ww.) ; werken (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `faire marcher`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
FR: faire avancer